22 -
zijne nicht ada of ida steun in Vlaanderen; en poogde,
toen hij zich in 1204 te Brugge ophield aldaar ook "den'
abt van Ter Hoest aan zich te verbinden door belofte
van bescherming der abdijgoedcren in geheel zijn gebied
{per omnem terrain meamwaaronder destijds inzonder
heid Schouwen behoorde hetgeen daaruit blijkt, dat hij
aan rniLirros van Namen- den Vlaamschen voogd,
die tusschen hem, en aodkwtk van Los uitspraak doen
zou- als gijzelaars voor zijne onderwerping aan de
zelvegegeven had zijne zuster, zijne dochter, en tien
leenmannen uit Schouwen. De abdij bezat echter in
Schouwen niets, behalve het klooster, waarover wij
handelen. (5)
Hoe of wanneer de abdij van Ter Hoest deze bezitting
van die van Epternach verkregen heeftis onbekend.
Zij lag intusschen voor de laatste zeer ongelegen voor
de eerste nieten het is dns in geenen deele bevreem
dende. Evenmin kunnen wij stellig zeggen door welke
abdij het klooster gesticht is geworden. Houdt men echter
in het oogdat de Epternachsche eene Benedictijner
was,en dat die van Ter Hoest, eren als het kloostertot
de Cistercienser orde behoorde zoo wordt het waar
schijnlijk dat do laatste, die ook een paar kloosters
onder Krabbendijke oprigtte aan Bethlehem het aan
zijn heeft geschonken.
Van waar de eerste Nonnen kwamenweten wij al
mede niet. Het was in die tijden niet ongewoonom