HET RIND, BE SPIEGEL EN DE BEER.
VliWlfliVlVIVU/l \y\X/% Wk/VVVt ^VliVt V% T/1l'V% vii/%
EEÏJE FABEL.
Een man die meer dan eens een blijk
Van zijne wijshoid had gegeven
Aan kennis en aan deugden rijk.
Elks achting had verdiend door zijn voorbeeldig leven,
Durfde op een dag in 't openbaar,
Met veel vrijmoedigheid vau zijnen Koning spreken.
Dit bragt hem in een groot gevaar.
.Geen wonder want wat Vorst hoort gaarne zijn gebreken?
De Koningoin die daad verstoord
Moestzoo hij waantzich regt verschaffen
Eu met den dood die misdaad straffen.
Maar (dit was zijn geluk) de wijze werd gehoord
Toen sprak hij (zulk een taal en moed
Bezielt slechts reinen van gemoed.)
«Een kind der Oudren smartontaard van deugd en zeden
Dat bovendien misvormd en leelijk was,
Bezag zich in een spiegelglas
En vond geen schaduw zelfs van die aanvalligheden