90
De -wijsgeer zwoegt zijn gansche leren,
Om wereldbollen door te zweven
Opdat zijn geest iets nieuws ontdekk'
En hij aan duizend duizende oogen
Door zijne wijsheid opgetogen
Tot roem en tot Terwondring strekk'
Dan ach te midden van dat zwoegen
Te midden van dat aardsch genoegen
Velt hem de wreede dood ter neër.
Zijn roem zwindt met hem grafwaarts henon
Zijn eer en grootheid zijn Terdwenen
Men denkt aan zijn bestaan niet meer.
En gij, aanbiddelijke liefde,
Die menigwerf mijn boezem griefde,
Ook gij ontgaat dat noodlot niet.
De jongling droomt van zaligheden
Van aardschcn wellust hier beneden,
En Tat den beker Tan rerdriet.
Fhileetin Chloës arm tci borgen,
Smaakt in dien arm, bevrijd Tan zorgen,
Do meest bcnijdbre zaligheid
In haar bezit is zijn genoegen,
Hij voelt zijn borst Tan liefde zwoegen
En rozen op zijn pad gespreid.