91 Dan, ach, de dood schiet zijne schichten, En Chloë moet voor 't noodlot zwichten! Het lieve roosje kwijnt en sterft; Haar minnaar zucht stort heele tranen; Hij die zich dorst gelukkig wanen, Hij is hetdie thans alles derft. Moet alles dan voor 't noodlot wijken? Moet alles voor den dood bezwijken Heerscht op deze aard geen' duurzaamheid? Dan zal ook ras, na weinig jaren Elize aan mij mijn geest ontvaren, Terwijl mijn stof 't verderf verbeidt. Dan zult gij op die zelfde trekken, Die nu mijn warme min ontdekken, Het waas des doods geschilderd zien Dan zal dit hart, dat zoo veel weelde Met u in stil genoegen deelde Aan u geen' enkle zucht meer bién. Elize! ach, mijne tranen vlocijen. Mijn boezem zwoegt, mijn' wangen gloejjon Als mijne ziel aan 't uur gedenkt, Dat eens, bij d' eindpaal van mijn leven Mij aan 't verderf ter prooi zal geven, En aan den worm tot voedsel schenkt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1840 | | pagina 209