143
Room vlucht dan in mijn warm vertreck
Dan lijdt gliij koudo noch gebreck
Maer springht en hupt weer als weleer
Gantsch onbekommerd op en neer;
Dan singht en qucelt go u vrolijck lied
En kou en honger quelt u niet.
Het vogeltje streeck aenstonds neer
En fladderde om mij keer op keer
Het keeck mij langk en twijflend aen
Als of 't mij qualijck had verstaen;
Maer seijd' in 't endt op schellen toon:
Yriend u beloften luiden schoon
't Yooruijtsight schijnt wis fraai en mooij
Maerachter 't goede schuilt de koij
Neen wreedaertl mij slechts goet in schijn,
lek wil niet opgesloten sijn;
En liever tart ick vranck en vrij
Standvastigh alles wat ick lij.
Weg, vloogh de vogel met een sucht,
En kliefde alweer do koude lucht
Maar ik verstoord op dat gesicht
Sloot voor de kou mijn vongster dight.
Doch als ick peijsde op dit geval
'k En weet niet wat ick seggen sal
Maer 'k waer bcschaemd voor meniglieen
Die voor mijn geestes-oogh verscheen.
Wat is er doch niet menigh mensch,
Al gaet 'et naer siju's herten wensch