150 Al daar builen is geschitter En verligt geen' enklen last; Zij do kelk dan nog zoo bitter Daarom houd dat anker vast Al daar builen is een staf, Brekend bij het rustpunt af. Mogten wij (dit is 't bedoelen Van de hand, die ons bedroeft) Mogten wij t steeds diep gevoelen: 't Is ons nutte zijn beproefd. Meestal is der plagen drang Bron van 't vurigst lofgezang. Moedloos dan niet neergezonken Hooploos niet in 't wee versmacht; In geen boeijen U geklonken Waar U vrijheid tegenlacht; Maar met onderworpen borst 's Levens leed met moed getorscht Dan slechts wil ons do Almagt schragen, Houden wij bij 't knellend wigt Dat haar wijsheid geeft te dragen Opwaarts hoofd en hart gerigt Wie als bloodaard wijkt en vliedt Wachte op hulp van boven niet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1840 | | pagina 276