.151 OPWACHTING. WonschLen wo ooit om leed Termindren Zoo ons dwaalziek hart bedacht, Dat God slechts zijn' bastaardkindren Tucht noch loutring waardig acht Dat, wien 't meest zijn' hand bedroeft, Ook de loutring meest behoeft? Dit gelooven dit betrachten Met cene ongeschokte ziel Zal het wigt van 't leed verzachten Dat ten deel uw' woonstee viel. Leun' wien 't lusle op andren staf, Deze reikt tot over 't graf. Zierikzee. J- beuma*. Do gouden zon dook neêr in zee De maan trad uit haar hemcltente liet is een zwoele nacht der lente En alles rust in zoeten vreê. Het starrenlieir verbreidt zijn pracht, De Zephijr dartelt op en neder, En Philomeel zingt zacht en teeder Haar klaaglied aan den lentenacht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1840 | | pagina 277