Steeds denk ik aan dien tijd Tan nooit vergeetbre weelde, 1 oen 'k zalig nog als kind aan uwe voeten speelde !1 (lij uw teiluw troostuw hemel vondt in mij. Helaas hoe ijlings Tloog die zoete tijd Toorbij k W erd jongling, man, de steun mijns vaders. 0, hoe speelden Bij jeugdig krachtgevoel de schitterendste beelden "V an aanzien eer geluk toen in mijn Turig hart Dat door uw moederzorg nog vreemdling was aan smart. Gij weet, hoe spoedig, hoe verschriktlijk mij die droomen Toen 'k haar Tervulling meest nabij dacht, zijn ontnomen Daar hevig tegen mij mijns vaders Wrok ontstak En hij, door wraaklust blind, den schoonsten hand verbrak. Wat onspoed wrocht hij door zijne onberaden woede ik zweeg eerbiedig; maar mijn hart, dat lijdend bloedde, Bleef trouw aan de engel, die door deugd mij had geboeid. O sinds mijn boezem voor haar schoonheid was ontgloeid Scheen aan mijn levenskim een zon van heil te ontgloren En vreemd aan elk geluk uit liefde niet geboren Leminde ik, Leojtoiie. o God, dat pronkjuweel, Waar Uw afwijzen wil der aard zoo kort ten deel! Ach, t was mijn liefde die geheel haar verder leven Met onafzienbren rouw en droefheid heeft omgeven. Gij weet hetmoeder hoe zij zich ten offer bragt En in berustingdaar zij mij te redden dacht Aan 's vaders wreed bevel in 't eind heeft toegegeven En, God! een man gehuwd, wiens naam reeds haar deed beven. Gij weethoe ze als een lam dat bitter lot verdroeg En zweeg, schoon tijgerdwang de diepste wond haar sloeg.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1841 | | pagina 136