107 Drie jaren tan geluk waar zijn zij heengegaan? Wij sluimerden in vreé; de dag zag ons ontwaken Met levenslust. Was dan haar werk reeds afgedaan? En wanneer aal voor mij dat uur der ruste naken? o Stille plaats van rust! 't gebulder van den storm, Hoe fel d'orkanen woên kan niet uw kalmte storen. Maar 't denkbeeld dat alreeds door 't knagen van den worm Dat dierbaar ligchaammaar de kiem gaat nooit verloren. De kiem gaat nooit verloren neen Eens, lieve! zult gij weêr verrijzen! O dat ik dan niet troostloos ween' En stil berust' in den Alwijzen. Yaarwel dan, graf!-maar 'k keer nog wéér; Ja, morgen nog. Hier wil ik leeren, Ook in mijn rouw Gods wegen te eeren Al drukt de droefheid mij ter neêr. Toen gij mijn liefsten schat in uwen schoot ontvingt Toen sprak ik nog een woord in 't bitterst mijner smarte. o Lie v' ling spiek dien naam, al zijt gij niet omringd Met pracht van bloem en kruid - dien naam geeft u mijn harte. Rust uit in d'aard slaap zacht er in 'k Zie eens utrouwe gezellin

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1841 | | pagina 211