XCIV.
het maken van gaten in het ligchaam Tan den dijk
«strafbaar verklaard.»
Bij Art. 3. Zijn alle beschadigingen aan het buiten
«talud der dijken met boeten en gevangenisstraf be-
dreigd geworden.
Bij Art. dd. «Is aan een ieder, behalven aan de
«leden der Directie van den Polder, de beambten van
den Waterstaat en de werkdoende arbeiders, verboden
«om over het matwerk der dijken, zoo ook over de
rijsbermen en bekleedselen der buiten taluds te gaan.»
En bij Art. d5«Om het doode hout, stroo of riet
«van de dijken op te halen.»
Terwijl bij Art. d6. De straf is bepaald voor het
«rooven der materialen van do dijken of uit de voor-
raadschuren.
Eu bij Art.dT. «Voor het rooven van materialen aan
«do defensiewerken gebruikt en daartoe behoorende.»
Zijnde, betrekkelijk de beteugeling der rooverijen
in de twee laatstaangehaalde artikelen bedoeld bij Zijner
Majesteit's besluit van den 19 Augustus 1823 (Staatsblad
n.° 33) nader bepaald: dat de zoodauigen welke zich
daaraan schuldig maken, aan de Officieren van justitie
behooren te worden overgeleverdom door de criminele
of correctionele Regtbanken, naar gelang van zaken te
worden veroordeeld tot de straffen, tegen diefstallen
en vernielingen of bedervingen van dijken en andere
openbare werken, bij het lijfstraffelijke wetboek voor-