154
Zoo zien we in de onwrikbre gangen
Waarnaar elk saizoeu zich rigt
't Beeld der toekomst opgehangen
Die ons allen open ligt
Zoo verkondigt ons de Schepping
In haar loof- en bloemverlcpping
Dat, wat prachtkleed hier ons tooi',
Allen wien 't is aangetogen
Op wat kracht of bloei zij bogen
Der ontbinding staan ter prooi.
Jahoe hoog gekeurd ran waarde
Of bedeeld met kunde en eer,
Eens verwaait elks stof langs de aarde,
En men kent zijn' plaats niet meer.
Moog' met huivring dit bezielen,
Wie op 't graf der zijnen knielen
En moet weencn zonder hoop
Hij moog' met de Alwijze er twisten
Zóó beweent en treurt geen Christen
Die in 't eind van 's menschen loop
't Beeld ziet van 't verstorven koren
In den schoot der aard gestrooid
Dat in bruidsdos treed te voren,
Als de Zon het ijs ontdooit:
Die gelooft, dat we uit dit duister
Naar de bron van allen luister,
Heéngaan naar den God van 't licht;
Waar wij Hem, den Ongezienen,
Wien aanbiddend Serafs dienen
Zien van aan- tot aangezigt.