LXXXIX.
eene duizeling wekkende snelheid door den kijker. Men
heeft getracht, aan dit bezwaar te gemoet te komen door
dekijkers te verbinden met toestellendie, door middel
Tan een uurwerk draaijende, de snelheid van de schijn
bare beweging der hemelligchamen evenaren. Maar ook
dit helpt niet genoegzaam. Want het is hoogst moeijelijk,
volmaakt alle stootende beweging van het raderwerk in
eene volkomen voortschuivende beweging te veranderen,
en nog moeijelijker, zoo niet onmogelijk alle trillingen,
schuddingen en bewegingen in cenen toestel, die altijd
los en beweegbaar zijn moet, voor te komen. En ein
delijk, om niet meer op te noemen, het is eene gezigt-
kundige wet, dat bij alle kunstmatige vergrootingen de
lichtsterkte vermindert in de vierkante reden der ver
grooting, zoodat b. v. eene 25 voudige vergrooting slechts
Vs van het licht geeft. Dit inaakt, dat op de Maan alleen
de helderste en blinkendste bergspitsen nog bij 500 vou
dige vergrooting (als wanneer men slechts 52 van het
licht heeft, dat het bloote oog opneemt) onderscheiden
kunnen worden, en meerder vergrooting moeijelijk op
Maansvoorwerpen kan worden toegopast. Ik maak deze
opmerkingenomdat men wel eens meent, dat de ont
dekkingen aan de hemelligchamen in het algemeen,en
aan de Maan in het bijzonder, hoe langer hoe meer kun
nen toenemen, wanneer men de kracht der kijkers slechts
vergroot, en dat men hoop zou kunnen voeden, om op
een ligchaamons betrekkelijk zoo nabij, als de Maan,