xc. de sporen van liet leven en werken van redelijke wezens aan te treffen, ook al houdt men voor spotternij en ver dichting hetgeen men voor eonigen tijd van het bemerken dier bewoners zelve, als ware dit eene ontdekking van den jongen Hekschbx tot ergernis van allendie de wetenschap achten, in couranten heeft opgedischt. Die bewoners, indien zij er zijn, zien onze Aarde als eene schijf, 14 maal grooter, dan wij de Maanwelke voor roder punt der laatste onbewegelijk aan den hemel staat, of immers slechts zoo veel van plaats verandert, als de boven vermelde libralien bedragen. Op de Maan wordt van de Aarde altijd zoo veel verlicht gezien, als wij van haar donker, en omgekeerd, zoodat ten tijde der Volle Maan de Aarde hare onverlichte helft derwaarts keert, en ten tijde van Nieuwe Maan de Aarde aldaar geheel verlicht schijnt. Voor hot oog, geplaatst op het midden van de naar ons toegekeerde helft der Maan staat de Aarde altijd in het toppunt; voor de bewoners van het geen wij den rand der Maan noemenstaat de Aarde steeds in den horizon, terwijl de bewoners van de andere helft der Maan evenmin immer iets van onzen bol te zien krijgen, als wij van hunne woonstreken. Doch terwijl wij altijd dezelfde helft der Maan zien, zoo wentelt onze Aarde zich voor de bewoners dier helft in 24 uren om hare as en zij krijgen dus achtervolgons de onderscheiden punten van hare oppervlakte voor het oog, hetwelk, ge voegd bij de oneindige schakeringen en verscheiden-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 102