17
Nederlandsche Poëzij bezongen to worden, misschien
dat evenwel gemeend de zangen der Goesscho Relhorij-
kers klonken en wij betreuren hetdat wij er niets anders
van bezitten dan het bloote berigt.
Het was welligt de laatste gebeurtenis, waarbij deze
Kamer van Retliorica openlijk optrad. Haar bloei ver
minderde. De Stedelijke Regering zon op hare vernie-
tiging. Reeds in het jaar 1630 eischte zij eene opgave
van al de roerende en onroerende goederen die haar
toebehoorden (11) een eisch die door alle tijden heen
gemeenlijk de voorbode van eene naderende ontbinding
is. Het schijnt, dat zij haar voornemen voor als nog
niet hebbe kunnen volvoeren. Het liep althans nog aan
tot het jaar 1679 eer er een verbod uitging van Ver
gaderingen onder den naam van Rethorica met bijge-
voegden last om het boekde juweelen en het zilverwerk
ton stadhuize te brengen. Wiet gering was de vreugde
der Kerkdijken over dezen stap; daar deze zich deuit-
roeijing dier in hun oog verderfelijke inrigtingen ten
doel stelden, hetzij zij dezelve, als overblijfselen uit
den Pauselijken tijd, verachtten; hetzij de luidruchtig
heid der bijeenkomstende uitgelatenheid bij openlijke
spelen met afkeer hen vervulden. In cenen der Kerke-
raadsvergadcringen van het genoemde jaar werd bekent
(11) Kleine Notulen van 14 Dec. 1G30.
(12) 1. a p. 24 Juli 1679.