26.
Ook Zeeland Zeeland torschte 't wigt
Van 't woedend wangedrogt
Dat als een vrees'lijk strafgerigt
Verrees uit 's afgrond* krocht.
Maar trad het ondier heel 't gewest
In woede met den roet,
Het spookte ook in de Goessche vest
Met dubb'len overmoed.
Daar blaakte en brandde menig borst,
Die, op verheffing prat,
lu 't groeijend aanzien van den Vorst
Zich zelv' voor oogeu had.
Daar boog men voor het koningskleed
En kroop voor zijn bevel;
Daar was, wat goed en heilig heet,
Voor me.nigeen ten spel.
Maar, wie zijne afkomst snood verried
Gepord door zucht naar eer
Hij Wkstkbwijk hij boog zich niet
Den slaaf gelijk, ter neer.
Aan 't erf, waarop zijn wiegje stond,
Met manneutronw gehecht,
Streed hij, wie ooit zijne eeden schond,
Voor 't heilig sledenregt.