Één misdrijf slechts! Toen 't morrend volk
Geschoold langs plein en straat,
Zich uitte door den wakk'ren tolk
En dreigde met de daad
Toen koos hij denkende aan de taak
Hem plegtig toevertrouwd
Toegevenheid vóór regt en wraak,
Voor d' oudergang behoud!
Dat klinkt, den donderslag gelijk,
Den Koning in het oor,
En eeuw'ge haat voor Westbrwijk,
Rolt al zijn' leden door.
Zijn' breede wenkbraauw zaamgelronsd
Redekt zijn rollend oog;
Zijn boezem beeft en blaakt en bonst
En stuwt zijn bloed omhoog.
Het jaagt, gelijk de bliksemstraal,
Die langs den hemel zweeft,
En dreigend zinkt zijn vuist op 't staal,
Dat aan zijn' zijde beeft.
Hij wenkt daar rukt met roer en lans
Een magtig leger voort.
Hij slaat zich néér om gracht en schans
En nestelt voor de poort.