29
't Was Wrsterwijk wiens heldeulijf.
Met heilig vuur bezield
Van 't woest en onbedacht bedrijf
Des burgers arm weerhield.
't Was Westerwijk, wiens mannenstem
Hem riep tot schooner daad
Eu allen willen mee met hem
Die voor hun regten gaat.
Een klein getal slechts kiest hij uit,
Een klein maar wakker tal
Dat met hem 's yijands roofzucht stuit'
En, moet het, met hem rail'.
Maar, wat vermag het heldenvuur,
Dat in den boezem brandt
Als de overmagt om gracht en muur
Haar' trolsche vanen plant?
De vesting van rondom berend
En naauwer digt gespard
De wakk're vesting viel in 't end,
Ten spijt van 't heldenhart.
Men spant de vierschaar daagt den held
Die, voor zijn' vaderstad
In 't hagch'lijk uur ten strijd gesneld,
Zijn' trouw bewezen had.