wil uitdrukken, dat het voorgeslacht er veel voor over had om iets duurzaams daartestellen. Zij zijn voorts ge kenmerkt door eene eenheid en verhevenheid die onze bewondering verdient, entevens door eene verscheiden heid in bijkomende sieraden die mede zulk eene hooge beduidenis hebben, en alzoo niet overtollig ofte wereldsch zijn. In die sieraden is bij al do verscheidenheid orde en eenheid. Zij zijn naar een groot beginselwaarnaar het geheel is ingerigt en waaraan zij ondergeschikt zijn, ontworpen. Men behoeft slechts de ramen aandachtig gadeteslaan, en men zal hiervoor bewijs vinden. En is nu die verscheidenheid in bijzaken zonder dat hierdoor de hoofdeenheid verbroken wordtniet juist een zinne beeld van de groote zaak van welke die tempelen het uitvloeisel zijn? Met zekeren weemoed zie ik daarom altijd di oude tempelen sloopenen ik heb hiervan eencn tragischen indruk. Ik kan mij toch volstrekt niet vereenigen met het denkbeeld dat die gebouwen waarin men zoo veel overtolligs meent te ontdekken, te veel van onderhoud zouden kosten(2) en dat meu daarom beier doetklci- (2) Op Kerken make men toch niet toepasselijk, wat van poor ten geldt, die men overal, behalve in vestingen of in plaatsen, aan overstroomingen blootgesteld, thans wel missen kan. Men heeft dezelve echter hier en daar, als zij bouwkunstige waarde hadden, behouden; doch niet als poorten, maar meer als Monu menten. Hiermede beb ik vollen vrede.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 166