Wat slaakt gij Maagd in 's levens bloei! Uw zuchtjes en uw klagtjes? U vlecht de Min zijn rozenboei Bij dons en schuldeloos gestoei Bij loukjes en bij lachjes. Zijt ge ééns gespannen in 't gareel Des huwlijks voor uw leven, Viel n een hupsche kwant ten deel; Laat, om uw lipjes van fluweel, Een minlijk lachje zweven! Kus hem de rimpels van 't gelaat! Verzachtverjaag zijn zorgen Uw blik zij hem de dageraad; Een lachje, dat zijn hart verstaat, Zij hem de lentemorgen Voorwaar! der vrouwen zachte hand Strooit rozen om ons henen; Maarzwoegen wij door heide en zand Laat haar gelaat, der min ten pand! Een lachjen ons verleenen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 197