66 -
Verdwaasden! zondt gij roemen
Op geld en overvloed;
Wie zegt u dat gij morgen
Uw brood niet beed'len moet?
Vermetel doet gij jong'ling!
Die op uw' krachten bouwt;
01' rellen niet orkanen
Den forsehen eik in 't woud?
Ei, roem niet op uw' schoonheid,
Bekoorlijk maagdelijn!
Zeg kan er wel iets broozer,
Dan 't schoone roosje zijn?
Niets toch houdt stand op aarde:
Hier wisselt alles af;
't Zijn beurtlings vreugde en tranen
Aan deze zij' van 't graf.
De grootheid is een' schaduw
Een waterbel de roem;
En schoonheidbloei en krachten
Verkwijnen als een bloem.