70 De dienaar verstomde bij 't hooren dier taal En ging tol ontroering terug naar de zaal: o Heer't is uw Vader, die nachtverblijf smeekt; Neen! 't is geen bedrieger, 't is waar, wat hij spreekt: k Bezweer u ochlaat hem niet troosteloos gaan »Hij toch is uw vader, neem zijner u aan!» Met siddring vernam zijn gebieder 't berigt; Toen gloeide van schaamte en van vrees zijn gezigt, «Hij liegt het,» zoo sprak hij «gehoorzaam uw'Heer! "Mijn vader is dood en sints lang reeds niet meer. »ll werp hem ter deure uit, en wil hij niet gaan, Zoo hits dan de honden op d' onverlaat aan.» De stormwind stak op met verdubbelde kracht; 't Geboomte bezweek voor zijn woedende magt Door 't donkere zwerk werd de donder gehoord De bliksem schoot neër en verlichtte het oord, De regenstroom viel, heel de lucht stond in vuur: Gods stemme sprak schrikklijk in 't vreessclijk uur. Het oog van den grijsaard geleek naar een vlam, Toen hij de verloochning des Graven vernam: «0 God! riep hij uit met een siddrende stem, «Gij hebt het vernomen, o, wreek mij aan hem! »Gevloekt zij de zoon, die den vader veracht!» Zoo sprak hij en keerde in het holst van den nacht. I

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 204