Droogt 26 uiten door den gloed die 't nat verzwelgt Wordt zelfs haar plaats van 't aardrijk uitgedelgd. De reizigers, die in heur kracht haar zagen, Door hecte dorst gedreven van het spoor, Gaan zoekend tot in 't hart der zanden door En komen om daar zij te ver zich wagen. De karavaan, die Thema's stain verliet, Staart rond maar vindt den breeden bergstroom niet. Verzekerd dra zijn wateren te aanschouwen, Trekt snel de magt van Scheba's koopheer voort, Maar wordt beschaamd om 't al te wuft vertrouwen; Schaamrood staan ze in een uitgedroogden oord. Dat zijt ge mij! Mijn ramp maakte u verslagen! Heb 'k dan gezegd: mijn vrienden! staat mij bij. Waagde ik het U geschenken af te vragen? Of eischle ik bij de smaadheid die ik lij Wringt me uit de hand die magtloos mij doet bukken, Vernielt hen, die uw zwakken vriend verdrukken? 'k Zal zwijgen! Licht met uw verstand mij voor, En doet mij zien waar ik ben afgeweken; Gepaste reën zijn balsemend voor 't oor,... Maar gij berispt en grieft mij door uw spreken. Mijn woorden weegt ge, of ge iets te heeklen vindt. Is dan de klagt der wanhoop u als wind Ook valt gij aan, wie 't weerloos moet verdragen; Verbitterd graaft gij tegen uwen vrind! Nu houdt met ernst op mij het oog geslagen;

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 210