105
Do wousch die u ontboezemd is
Toen gij aan uwen bruiloftsdisch
De bede voor uw üeil mogt hooren
Die wensch en beden zijn vervuld
Den beker beden dan gevuld;
Laat niets uw dank en blijdschap storen.
Uw eerste dank behoort aan God;
Hij was hetdie uw deel en lot
Bestuurde, u in het loven spaarde;
Wiens nooit verkoelde gunst alleen
Door vijf-en-twintig jaren heen
U zijnen zegen schonk op aarde.
Verdwenen is der lente pracht;
Voorbijgegaan des zomers kracht;
Wij zien geboomte en bloem ontbladerd;
U wenkt het guro jaargetij
Dat op dit zilv'ren feestgetij
De herfst ook van uw leven nadert.
'f"f«if« ft