ZOET, ZOETER, ZOETST.
ViV*ViV\'IAV*ViViViViVlVI/-);t/|lVl'VVVllVI;VlViViVl,l/lViVV
Yraag ik miju Allerliefste
Al dartiende om een kusjen,
En biedt ze mij zoo vriendlijk
Heur lieve, roode lippen
l)an is dat kusjen zoet.
Vraag ik mijn Allerliefste
Al dartlende om een kusjen
Eu blijft zij 't lagchend vveigren
En kan ik dan met moeite
Eén enkel slechts verovren
Dan is dut kusjcu zoeter.
Vraag ik miju Allerliefste
Al dartiende om een kusjen,
En biedt zij dan heur mondje,
En drukt nog daarenboven
Een kusje op mijne lippen,
Dan juich ik, naamloos zalig,
Lat kusjen is het zoetst.
1838, L. Lorreok Tire.
