en dat er op al dat ijsselijke nog al wat af te dingen valt.
Reigersberg hoe de man er aan komt, weet ik
niet; dat te onderzoeken heet; historische kritiek, een
taaije teug lezerswaarbij men wel Tast in zijne schoenen
mag staan om niet gam undgar omver te tuimelen.
Reigersberg dan verhaalt, dat in het jaar 1304 eeue
groote komeet verscheen waarna eene groote aardbeving
volgde,«dat sijns ghelijck niet veel gesien en was.» De
mcnschen liepen dan ook van vrees uit de steden en
vloden in het veld. Voor de komeet? of voor de aard
beving? Dat zegt hij niet; maar ik denk voor de laatste,
want wanneer eene aardbeving kerken en huizen doet
schudden en waggelen is het inderdaad beter in het
open velddan in steden; en voor het zweepen van den
staart eener komeet is het vrij onverschillig waar men
is. Onderlusschen is mij dit in hot voorbij gaan door
Reigersberg geschrevene,hoogst merkwaardig. "Want
ofschoon hot zeker voorbarig zon zijn uit het jaar der ver
schijning alleen het besluit tot&eeenzeWi%\\ei&(idmtiteit)
eener komeet te trekken; wij weten, dat de komeet van
HAUEij.die wij in het najaar van 1835 zoo fraai aan den
Noordelijken hemel hebben zien staan,ook in dien tijd
in de nabijheid van de Zon en van de aarde, en wel be
trekkelijk zeer nabij de laatste moet geweest zijn. En daar
nu om op het zoo even met een enkel woord gezegde te-
rug te komenReigersberg niets van de berekeningen
van Damoiseaij, Poktecoiti,ast, Kaiser en anderen heeft