140 «Maar, daarom tocli moogt gij lieve! Al hebt gij zoo 'n boompje niet, «Over Jezus u verheugen, «Schoon geen sterflijk oog Hem ziet; «Want, als wij de lessen volgen, Die Hij ons gegeven heeft «Zullen we eenmaal Hem aanschonwen In den Hemelwaar Hij leeft. «Daarom denk maar veel aan Jezus; «Zoek Hem vroeg, mijn dierbaar kind! En gij zult Hem zeker vinden allerbesten Kindervrind Envermoeid door zoo veel sprckens Neeg zij 't matte hoofd ter rust, En de slaap, haar leed verzachtend, Had ras de oogleén digt gekust. Diep getroffen stond daar Otto Roerloos nog aan moeders zij' Immer wanend dat ook Jezus Even oud moest zijn als hij En herdacht haar laatste woorden Schoon voor d'echten zin nog blind: Zoek en gij zult Jezus vinden D'allerbesten Kindervrind. »0! wat zou dat heerlijk wezen,» Dacht de knaap, «zoo 'k Hem eens vond

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 280