146 Die in geest en waarheid beide, Opging hier ten heiligdom Met die hijrnne als op de lippen: «Kom toch! lieve Jezus! kom!» Maarwat schilder zal hem malen D' angst op moeders bleek gelaat Nu ze, ontwakende uit haar sluimring Vruchtloos de armen om zich slaat. Ach! waar ze ook haar zwakke schreden Heên rigtbevende als een net t Eenigst kleinood haar op aarde, Haren Otto vindt ze niet. Op wat prijs stond haar die ruste Die zij daar een poos genoot, Toen 't haar scheen, als of de Hemel Zich reeds aan haar oog ontsloot «Groote God!» dus snikt zij klagend, Daar haar de angst do ziel verwon «Duldt gij dan geen enklen droppel «Zoels meer in mijn levensbron .J Al het geen Gij immer eischlct Van deze uitgeleerde hand «Vader! 'k bragt het zonder morren, Gun mij slechts dit laatste pand «Och! zend gij uw Engel neder, «Op dat die mij onderschraag',

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 286