Vil »En mij arme, 't jongske zoekend, »'l Bevend lijf ter strate draag! En die Jezus, die te Nain 's Yaders heerlijkheid deed zien. Zal haar op haar' togt verzeilen En haar voeten vastheid biên. 't Klokgeklep riep nieuwe scharen Om ten Jubel op te gaan, En haar jongst gesprek met Otto Grijpt ze als al haar hoop nog aan. Ook zij gaat. - Ter Kerk genaderd Trots haar zwakheid die thans haar Schijnt als van het lijf geworpen, Dringt ze door de digte schaar, 't Orgel zwijgt. - Zijn laatste toonen Sterven weg, terwijl elk een, Weder plaats voor andren ruimend Uit den tempel dra verdween. Slechts één knaap, geknield bij 't outer' Lag, zoo 't scheen, nog biddend neër En 't herkennend oog der moeder Ziet in hem den lievling wcêr. Langzaam riglle hij zich opwaarts, Sprekende met luider slem: «Zoekt, o zoekt! den Heere Jezus, Die Hem zoeken, vinden Hem»!

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 287