Ij.
Bij de beschrijving der Zon Leb ik verleden jaar ge
zegd dat Laar voortgang zoodat zij nu bij dezedan
bij gene sterrebeelden staaten in een jaar den ganschen
sterrenhemel schijnt door te loopen, dat die beweging
slechts schijnbaar is,en een gevolg van den jaarlij kschen
omloop der Aarde. Niet alzoo is het met eenen dergelijken
omloop, dien men bij eenige opmerkzaamheid aan do
Maan waarneemten die veel sneller geschiedt. Het zal
naauwelijks behoeven gezegd te worden dat wij niet van
den dagelij kschen op-en ondergang der Maan spreken.
Want wij mogen onderstellen dat onze lezers zich her
inneren, dat dit dagclijksche verschijnselwaardoor alle
hemelligchamcn eenen kring van het Oosten naar het
Westen schijnen te beschrijven, een gevolg is van de
aswenteling der Aarde in 24 uren van het Westen naar
liet Oosten. Maar wij bespeuren reeds in korten tijd een'
voortgang van de Maan naar Oostclij kor sterren. Wan
neer zij heden avond nabij zekere ster, b. v. het Zeven
gesternte staat, zien wij haar morgen avond veel Ooste
lijker, ongeveer 12°, hetgeen nagenoeg de afstand is
van de eerste en derde ster (van het uiteinde gerekend)
in den staart van den Grooten Beer. Deze beweging is
bij de Maan niet schijnbaar, maar eeue eigene, die met
het toe-en afnemen van haar licht in verband staat, en
waarvan wij in de eerste plaats moeten spreken.
Kort na Nieuwe Maan zien wij des avonds aan den
Westelijken hemel een klein gedeelte van de Maanschijf