iV.
Noord-Westen ondergaan. Na het Eerste Kwartier wordt
haar stand lager, na Volle Maan nog «-^ en omstreehs
hot Laatste Kwartier komt zij in het Za.d-Oost.u op>
klimt in het Zuiden niet hoog en gaat m het Zui cs
onder. Het omgekeerde heeft in den Herlst plaats. Zj
begint dan na het Eerste Kwartier van dag tot dag hoog
t0 klimmen, staat omstreeks Volle Maan nabij den evenaar
en klimt al hooger en hooger, zoodat zij by het Laatste
Kwartier eenen boog aan den hemel beschrijftongeveer
even groot en hoog als die van het Zevengesternte Uier-
uit blijkt alzoo een opmerkelijk en voorde aarde hoogst
weldadig verschijnselnamelijk dat de Maan wanneer
zij het helderst schijnt, in de langste Winternachten
ook hare grootste hoogte bereikt, en het langst boven
den horizon blijft. Dit is waar zoowel voor het Noor e-
lijke, als voor het Zuidelijke halfrond. Want, gelijk wy
zoo even zeiden, met de Lente begint de Maan naarmate
zij verder in hare verlichting vordertook lager door het
Zuiden te gaan gevolgelijk hooger te staan voor de be
woners van de Zuidelij ke helft der Aarde voor wie alsdan
deWinter nadertterwijl de groote Noordelijke afwijking,
die zij in onzen Winter heeft bij Volle Maan, haar laag
doet staan voor het Zuidelijke halfrond, waar het dan
Zomer is Wij hebben ten gevolge dezer wijze schikking
van den Schepper, wiens bestuur zich in dergelijke bij
zonderheden zoo duidelijk kenbaar maaktdan het hoogs
en het best genot van het Maanlicht, wanneer de nachten