JjXIII. plaats blijven, maar bet is alleen de hoogtedie daar bestaatwaar de Maan door het Zuiden gaat. Dat dit niet onmiddelijk plaats heeft, maar wat later, ontstaat door de traagheid van het water, hetwelk niet oogenblikkelijk aan de aantrekkende kracht der Maan gehoorzaamt, doch dit doet niets ter zakedaar het voor alle punten der aard-oppervlakte gelijkelijk werkt. Ook bekommeren wij ons niet over de wijzigingen die plaatselijke gesteld heid, tusschen gelegen landenenz.,aan dengeregelden loop dezer waterverheffiug geven daar wij als gezegd ons de Aarde voorstellen als aan alle zijden door het water bedekt. Hetzou intusschen oppervlakkig kunnen schijnen, dat alleen daar, waar de Maan door het Zuiden gaat, hoogwater inoest zijn en dit alzoo slechts éénmaal in ieder etmaal plaats hebben; doch dit is niet alzoo; ook aan de tegenovergestelde zijde der Aarde is het hoog water, zoodat elke plaats het tweemaal in een dag heeft. Wij zullen dit verklaren. Wanneer het Nieuwe Maan is en de Maan alzoo bij de Zon staattrekt zij het naast bij haar zijnde punt der oppervlakte aan; het is dus daar hoogwater. Maar zij trekt ook het middelpunt der Aarde aanwaardoor deze laatste een weinig uit haro baan ge raakt. Veel minder is zulks het geval met het water, dat, zich aan de tegen de Maan overgestelde zijde van den Aardbol bevindt. Dat gedeelte der Aarde blijft dus meer op deszelfs eigenlijke plaats.dat is: verheft zich, welke verheffing nog bevorderd wordt door de meerdere slinger-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 75