LXVII.
!r~ op de hoogte der rijzing invloed moeten hebben. Zoo
'r' is de werking der Maan het sterkstwanneer zij zich in
jk haren naasten stand tot de Aarde bevindt, en wanneer
og zij het naast boven den equator staat. Doch wij stellen
on ons niet voor, de gehcele theorie der watergetijden op-
:er zettelijk te ontwikkelen en wilden er alleen de oorzaken
ie- van in het algemeen aanduiden na het gezegde zal
de men zich gemakkelijk de omstandigheden tusschen de
do ïiieuwe en Volle Maan en de Kwartierstanden kunnen
sf- voorstellen.
a Het algemecne geloof komt aan de Maan eenen grooten
en invloed toe op de gesteldheid van den dampkring en
lie den aard van bet weder. Men meent, dat over het ge-
ag heel bij verandering van de schijngestalte der Maan
sst verandering van het weder te wachten zij. Dit is eene
zaak, omtrent welke de theorie geene bepaalde uitspraak
e- kan doen, en dio dus alleen door do ondervinding be-
slist moet worden. Meer dan een natuurkundige heeft
jk zich met dit onderwerp bezig gehouden. De waarnemin-
'it gen en aauteekeningeu bijzonder van don Hoogleeraar
sg Schüblek te Tubingen, gedurende 28 jaren, van den
er heer Flauguekgges te Kiviersgedurende 20 jaren,
e- en van andere natuurkundigen met de uiterste zorgvul-
9 i digheid gedaan hebben doen zien dat de stand der
e- Maan eenigen invloed uitoefent op den regen zoodat
jd tegen den tijd van Volle Maan de meeste, en na het
ils Laatste Kwartier de minste regen valten bij den naasten