I-XIX. anderlijkheid van ons luchtsgestel en do nabijheid der zee in ons Vaderland wel altijd onmogelijk blijven. Docli waarschijnlijk hebben Telen onder mijne lezers reeds gewenschtdat ik zou mededeelen wat ons van de natunrlij ke gesteldheid der Maan bekend is. Daarbij moet ik beginnen met op te merkendat men zich Tan de ontdekkingen en waarnemingen derSterrekundigen niet al te Teel moet Toorstellen of te onbedacht uit hot waar- genomene geTolgen afleiden, die op orereenkomst met onzen Aardbol gegrond zijn. Het is waar; de Maan heeft met de Aarde in meer dan een opzigt orereenkomst; beide zijn bollen, die om do Zon en om hunne as wen telen beide worden door de Zon Terlicht; beider opper- rlaktc heeft bergen endalen. Maar gelijk reeds de schep ping op aarde eene oneindige rei scheidenheid Tan Toor- werpen aanbiedt, zoo valt er niet aan te twijfelen, of op eiken wereldbol bestaat die Terscheidenheid nog Teel meer. Wij zullen dus bij dit korte overzigt Tan hetgeen men Tan de gesteldheid der Maan oppervlakte weetons Tan alle Tergelijkiugen met het aardscho, en alle ge- Tolgtrekkingen moeten onthouden. Wij hebben boren reeds gezegd, dat de Maan ons, behoudens onbeduidende afwijkingen, steeds dezelfde zijde toekeert. Reeds met het bloote oog ontwaart men daarin heldere en donkerder plaatsendoch wanneer men zich ran eenen verrekijker of nog beter Tan een Teleskoop bedient, bemerkt men dat de vlekken in de

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 81