I.XXVII.
indien zij eenen dampkring van eenige belangrijke hoogte
of digtheid hadzoude het licht der sterren bij het na
deren aan de Maanschijf min of meer worden gebroken,
doch dit is het geval nimmer. Ook heeft men nietsdat
naar schemering gelijkt, kunnen ontdekken; de grens
J Tan hetgeen door de Zon verlicht wordt, en buiten hare
stralen valt, is altijd scherp afgeteekend zoodat de Maan.
niet gelijk onzo Aarde, voorzien is Tan een luchtoin-
kleedsel, althans niet van een, dat het vermogen heeft,
om de lichtstralen te breken. Schböter heeft wel later
gemeend eene zwakke schemering langs de grens der
verlichting te bespeuren en anderen hebben bij zigtbare
totale Zou-Eclipsen wanneer de Maan geheel op de Zon
gezien wordt, eene soort van verlichten ring om hare
schijf meenen op te merken, maar andere, even zorg
vuldige waarnemers hebben niets dergelijks künnen ont
dekken, en Sciiróter zelf houdt, hetgeen hij voor spoor
Misschien zou men zeggen, is het eene enkele maal het gevolg
Tan diepe kloven inden rand der Maan, doch dan zou het op een
bepaald punt van de Maans oppervlakte altijd moeten plaats heb
ben, hetgeen de waarneming niet bevestigt. Een ander gezigts-
bedrog is, dat de Maan bij haren op- en ondergang grooter schijnt,
dan wanneer zij hoog aan den hemel staat. De ruimte verbiedt mij
ditmaal daarvan te spreken. Ik hoop er het volgende jaar gelegen
heid toetevinden. Van de Eklipsen sprekende, moet ik dan van
zelf op de schijnbare grootte der Maan terugkomen.