LXXIX. ken op deMaan voor de eigenlijke vruchtbare en bewoon bare streken, en de tallooze ringgebergten zijn volgens hem Vulkanen, of ten minste oorden, die door de wer king van hevig onderaardscke (hier eigenlijk ouder- maansche) natuurkrachten zijn opgeligt en omgekeerd. De flaauw verlichte strepen of bergaderen worden door denzelfden sterrekundige gehouden voor sporen van on- deraardsche kanalen langs welke de uitbarstingen der Vulkanen zich eenen weg hebben gebaand. De ring gebergten zouden volgens deze allerwaarschijnlijkste gis sing bestaan uit de uitgebarsten massa, die, getuige de weinige helling ook aan de buitenzijde, zich niet in eenen zoo vloeibare toestand kan bevonden hebben, als de lava, die uit onze aardsche Vulkanen stroomt. Schköter beeft beproefd, door werkelijke metingen de hoeveelheid van de uitgeworpen stof, den ligchaams- inhoud van sommige ringgebergten te bepalen eu het was zeer verrassend dat die overal zeer nabij kwam aan de grootte van de ingeslotene holte. Eéno uitzon dering die hij hier op vond scheen juist de onderstel ling te bevestigen. Bij den Krater Eulcr bemerkt hij dat de ringberg slechts ongeveer half zooveel stof in hield als de holte zou kunnen bevatten, maar juist daar loopon ook naar onderscheidene zijden bergaderen, die naar eene afgevloeide massa gelijken, en het ver moeden opwekkendat hier de massa minder hard ge weest zij en hare meerdere vloeibaarheid een verder

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1844 | | pagina 91