24
het verbod op te heffen. Alles werd dus van hunne zijde
daarloe gedaan. Een vertoog tegen het verbod werd dooi
hen aan den Koning ingediend en de uitslag van dil
alles was, dat het verbod omtrent de vrije vaart en vis-
scherij werd opgeheven. [3]
(3) Uitvoeriger leest men over dit gezantschap in het uit
muntend stuk van M.>' G. W. Vp.eede, getiteld: «.Frijheidvar
Haringvaart en Fisscherij. Nota, in den jare J6J0, door
de Nederlandsche gezanten aan de Engelsche regering inge-
diendgeplaatst in de Bijdragen voor vaderlandsche geschie-
denis en oudheidkunde, verzameld en uitgegeven dooris. A
Nijhoff, D. III, bl. 1-28.
De geachte schrijver zegt daar te regt (bl. 3). Men wane niet,
a dat een zoo statelijk gezantschap uitsluitend of voornamelijk
de belangen der haringvaart en visscherij had te verdedigen,
Daartoe ware één der Tensionnarissen van de Hollandsche steden,
»of wel de bekwame Joachimi genoegzaam geweest. Maar het
was een zeer ernstig, gewigtig tijdstip, waarin de Ambassade
werd afgevaardigd. Door de ijverige bemiddeling van Frankrijk
en Engeland was, een jaar te voren, het bestand met de Aarts-
hertogen en Spanje gesloten. De uitvoering van dat verdrag
gaf echter slof tot veelvuldige klagten, en in de getrouwe, stipte
n naleving van hetzelve moesten de twee groote naburige Mogend-
ft heden, als waarborgen voorzien. Gelijktijdig derhalve wendde
ft men zich totllESKiKlV en Jakob I, zoo wel, om hen voorden
«lang verleenden onderstand, in het bijzonder voor hunne mag-
ft tige tusschenspraak, plegtig te bedanken, als om hunne verdere
medewerking ter vereffening der geschillen met de Aartsher-
togen te verkrijgen. Doch de Ambassade had tot naaste zorg