50 Ik dacht den gloed die in lieur oogen blonk Van hooger geest, dan de aardsche was, de Tonk Eu 't was Maar neen herhaal haar gruwel niet 0 zwijg mijn mond Yoor altoos Tan de schand Waarvan zij 't merk me op 't voorhoofd hoeft ge- 'k Ben toen gevloöu naaronbekend gebied, (brand, 'k Heb in 't gewoel van 't schaatrend feestgenot De stem versmoord van wat m' erinn'ren mocht Aan wat mijn ziel geheel t' ontvlieden zocht; 'k Heb kamp gevoerd met 't leven en met God! Geen wet op aard, dan eigen wil gekend. Ik heb der aard vergoldon, wat zij mij Geschonken heeft, bedrog en veinzerij Verachting, hoon en gruwlen zonder end! 'k Zocht troost in al wat te bedwelmen scheen. Omdat het d' een'ge troost is hier beneên, Maar zelfs die troostzij liet mij vaak alleen Wanneer de storm der drift had uitgewoed; Dan koelde een poos het opgebruischte bloed Maar zonder dat die stond verademing Of ruste bracht aan 't afgefolterd hart: Dan kwelde mij de droeve erinnering Van heil van schuld en duldelooze smart! Welnu 'k heb lang 'k heb rustloos rondgedwaali 'k Heb naar bedwelming vruchteloos gezocht Opdat 'k mij zelf en d' aard vergeten mocht, Maar al mijn moéite en pogen heeft gefaald'

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 126