56 Thans gaart het rot den roof ea buit En schudt het volk de kleed'ren uit En scheurt de heil'ge boeken Met hoongelach en vloeken; En pleegt nog één verwenschte daad Aleer 't den tempel Gods verlaat. 0 gruwelijk barbaarsch bedrijf! i Meu snijdt een oor van 's leeraars lijf, En zweert bij 't bloedig teeken Steeds Rome's kerk te wreken; En dreigt elk christen brand en moord, Die hier een' ketterleeraar hoort. Doch Gods gemeentewreed verstoord Voert nu zijn huis in voil'ger oord En dient er thans den Heere Gerustnaar zuivre leere En eert erzonder praalvertoon Tot dezer uurden eeuw'gen Zoon. Maar elk, die naar den tempel gaat, Ziet nog een spoor dor gruweldaad In de onuitwischb're vlekken, Die schrik en ijïing wekken, Van bloed, dat aan den kansel kleeft: En denkt aan 't oordeel Gods - en beeft. Tf^aterlandkerkje J Was

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 132