verguizing overlaadt, ja zelfs in zijne verblinding mis handelen durft, wanneer de volkleiders slechts den blaam eener verdenking op hem geworpen hebben. Zulk een lot trof den edelen Fieter Mogge, toen hij op den 29 November 1747 van de vergadering der Alge- ineene Staten huiswaarts keerde. Hij behoorde onder het getal van die regentendie men verdacht hield de verheffing van het huis van Oranje tegen te werkenofschoon daarvan niet alleen geen de minste blijk bestaat, maar de waarschijnlijkheid er zich tegen verzet. Hoe het zij. hij werd door het graauw vooreen land verrader uitgekretenen de naauwelijks gcbluschte gloed »an oproerige gewelddadigheid barste los op de mare, dat Mogge met den Rotterdamschen beurtschipper aan het hoofd dezer stad was aangekomen. Daar bejegende hem eene gruwzame en allezins on verdiende behandeling Niet alleen werd hij door de aldaar wachthebbende •Matrozen zeer mishandeld en zoude zeker het leven ver toren hebben zoo niet een Officier der wacht zulks had welen te beletteu, maar moest hij na deze gruwzame ocjegening den smaad ondervinden, om, naar den wil van het opgeruid gemeen op den stads gruisvvagen waar mede men pleeg hot puin der afgebroken gebouwen weg te ruimen, tusschen vijfgewapende manschappen stads- waarts te worden gebragt, en in het Heeren Logement

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 158