so Utrechtmet de andere provinciën verbonden,en zon» der onderlinge zamenstemming in Tele zaken belem merd. Hier kwam bij, dat het magtige Holland zoo Termogend door hare uitgestrektheid, en de veelvvl- digheid harer hulpbronnen een al te groot gewigt aanbragt in de schaal der algemeene belangen, dan dat de andere proTincien iets zouden duryen onder nemen, dat men kon bevroeden aan hetzelve onaan genaam te zullen zijn. Dit een en ander gaf aanleiding, dat de Zeeuwsche Staten goedvonden, zich over deze zaak tot de Staten vergadering van Holland te wenden. Doch de stichting der Hoogeschool binnen deze stad werd door die Vergadering, waarschijnlijk uit vrees, dat de Leidsche Hoogeschool daardoor te veel nadeel zoude lijden, afgekeurd cm ongunstig beoordeeld, en het is wel voornamelijk, zoo het schijnt, deze omstandig heid, die de Stalen van Zeeland bewogen heeft, deze zaak onafgedaan Ie laten. Waarschijnlijk waren zij wel aan don eenen kant genegen het verzoek van de tweede stad der provincie wier afgevaardigden in hunne vergadering zitting had den intewilligen doch vonden zij zich door de afkeu rende stem van Holland belemmerd hce het zijn moge wat er ookvan wege de regering dezer stad gedaan is, om tot de beantwoording van den brief der Staten van Holland Ie komen en de raadplegingen over deze zaak

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 162