103 Het woelt en raast, het kookt en bruist En warrelt wild en woest dooreen Het loeit en gromthet sist en drnischt En tast rernielend om zich heen; De nacht is zwartde stormwind fel De zee een open graf, een hel! Vernieling holt langs 't gistend vlak En zoekt, den gier gelijk, naar bnit: Het wiegend roer, het krakend wrak, Het bloed dat uit de golren spuit 11e zee, met lijk bij lijk berracht, Getuigen Tan haar woede en magt. Daar drijftgeslingerd door d' orkaan Een' brooze kiel door 't rillend schuim Een speelbal Tan den oceaan Een stip op 't ongemeten ruim, Een' plank, die menschenlevens draagt, Aan 't woedend element gewaagd 1 Maar dreun' de storm met wild rumoer Geen scheep'ling die van rreeze beeft Maar buig' de mast en kraak' het roer. Geen hunner, die de zeilen reeft: En spatt' de zee om boeg en boord De kiel houdt stand de togt gaat Toort!

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 185