101
Ontzieden keert op 't grimmig spoor,
Dat ge afpers* a»n den woesten vloed!
Geen pogen baa*SÜ breekt niet door,
Al wint ge in kracht, al rijst uw moed
Eén rukvlaag nog, en de ijsb're zee
Voert in haar' schoot uw' lijken mee!
«Terug op de ingeslagen baan,
Om donderknal en golfgeklots?
lerug met schande en schimp belaan
Naar 't land, dat, op zijn' helden trotsch
Den man, wien de angst het hart verkloekt,
Als bastaard brandmerkt en vervloekt?»
«Terug? neen! voorwaarts ga de togt
Der stortzee en den storm ten spijt,
Al rees van uit de helsche krocht
Het heir der duiv'len, bleek van nijd.
Ik handhaaf de eer van Neêrlands vlag
Al vaar ik lot den oordeelsdag!»
Zóó spreekt bet scheepshoofd woest en stout
En grijpt het roer met eigen hand;
En spot met eigen lijfsbehoud
En t kraken van het rillend want,
Hij spreekt en waagt en schip en volk
Nog eens in 't hart der wilde kolk,-