115 Doorkneed in vleitaals streelend zoet «Hoe! wat ontrust gij uw gemoed? Wie die uw dappren ooit belaagden En 't worstlen met die onversaagden Niet moest betalen met zijn bloed? Zoo zij dan heden nog vertraagden Vergeet, moeder, niet den buit; Wacht hom terug met schat beladen Die 't stoutst verlangen zal verzaden. Reeds kiest hij zijn slavinnen uit, En gepst het keurkleed om de leden Aan verwen en borduursel rijk In goudglans 't zonnevuur gelijk. Zoo ziet gij hem u nader treden, Als 't voegt aan Kanans grooten held Die duizenden ter neergeveld En steeds verwinnend heeft gestreden. Ban dus, moeder, bau uw smart. Haast drukt gij 't pand van uw gebeden Uw dierbren zoon, aan 't kloppend hart.» Tuur, heidensche vorstin tuur vrij het veld in 't ronde. Wat ook de vleitaal spreek' gij ziet uw kind niet weer. Verneem zijn lot, en peil de diepte van uw wonde. Een zwakke vrouwenhand velde uw geliefde neër.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 197