139 stof, nog in haar geheel opgepakt en niet aan turven gestoken zijnde, heet: Belte. Schortvoorschoot. Schouwschoorsteen. Schuif (uitgespr. schuve)lade van eene tafelenz. Slopsteeg kleine straat. Smalsmalle tiendeene soort van vaste tiendvan aardappelen en meekrap in geld betaald wordende. Solferzwavelstok. Stopkurk eener flesch, Stra verk. van strand. Stremin, vergiertest, van het Fr. Stmminedat eigen lijk een bodem van los gevlochten stroo beteckent. Strookeneig. het hoofdtooisel in orde brengen; de vrouwen zeggen echter ook wel zich strooken voor zich aankleeden maar dit heet meer: opreeën. Stuk (slik), eene boterham. Tjoekenkuikens, als ze nog pas uit den dop zijn ook wel tieken genoemd. Toptol, bekend kinderspeeltuig. Tuin, wordt in Zeeland overeenkomstig de oude en ware beteekenis gebruikt, als omtuining, omgeving. Een tuin om den hof planten. Vandaar ook de in Zeeland gebruikelijke beteekenis van het doophek in de kerken. Uitdoenersdoperwten, Uitslagschimmel. Fallenstoppels luchtig onderploegen. Fate, drinkput voor het vee.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 221