LENTEWENSCH, IN BLOEIMAAND J840. On vriendlij k was de Lentemaand. Haar aanblik was zoo kond. Haar adem was het kille noord Dat stormend Toer door 't wond. Hoe beefde 't bladerloos geboomt' Hoe kraakte tak bij tak Hoe joeg de wind de golfjes op In 't rimplend watervlak Onstuimig bruiste, in grimmigheid Ontstoken de oceaan Hij rolde en zweepte op dijk en kust De holle baren aan: ëu wierp men om zich heên een' blik Op akker, beemd en hof, Vaak dwarlde digte jagtsneeuw neër, Als wolken zilverstof.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 228