148
Ja magtig grijpt de kraeht der zon
Do ontwaakte schepping aan.
Natuur herleeft in d' eersten bloei;
Men hoort haar feestnur slaan,
't Is rrede en blijdschap oreral;
De stormen zijn gesust,
Terwijl de zee met zacht geklots
Den roet der duinen kust
Toch smeeken loof, gebloemte en gras,
£11 's aardrijks drooge korst,
Besproeijin'g uit het hemelruim
En laring ran den dorst.
De Meimaand hoort die stille bcê.
De schepping wordt gedrenkt;
En 't is, als of een toorerslag
Nog blijder leren schenkt;
Nog blijder leren aan Natuur,
Die reeds zoo schoon ontlook
Maar nu in yolle weelde prijkt,
In rollen wasdom ook
Zie! prachtig, heerlijk is't rerschiet
En oog noch roet wordt moê.
De zoetste geur rerrult de lucht
En stroomt den wandlaar toe.