149 O God! wat is uw schepping schoon! Waarom ontsieren wij De schouwplaats ran uw rijke gunst? De bron des goeds zijt Gij Maar onze dwaasheid onze twist Verpest dit wereldrond. Wij konden ja gelukkig zijn Zoo liefde ons zaamverbond. Zie't ree verliet den muffen stal En graast daar vrij en blij. Het mugje danst in de avondzon En wrevlig zijn slechts wij. De leeuwrik slaat des morgens vroeg Door 't rijzend licht gewekt. Des avonds kweelt de nachtegaal Wiens toon ons lokt en trekt. Maar baat hetzoo de schepping lacht Als gramschap knarsetandt De monsch zijn' medemensch belaagt En zich uit Eden bant? Gods zegen vloeit ons milde toe Gelijk een breedc stroom. Wij zien zijn golving naauwlijks aan Verzonken in den droom.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 231