151 Dat éénmaal zulk een glans verdreev' Do neevlen ran ons leed En 't heilig vuur der broedermin Alom ontvlammen deed Dat was altijd der braven wensch Hun uitzigt in 't verschiet. Ééns wordt dio stille hoop vervuld Dan klinkt ons jubellied. O ja! de koude mist verdwijnt; Een beter Lente daalt; En door een Zondie eeuwig gloort Wordt ieder volk bestraald. Dan klopt zoo warm der menschen hart De liefde is 't koestrend vuur. Een zuiver licht verblijdt den geest, Gelijk de dag natuur. 0 Lento van der menschen heil Te smaken op dezo aard' Zoo ras ons echte Christenzin Als broedren zamenschaart! SDel aan op donzen wieksnel aan Strijk neêr in 't aardsche dal, Als voorbod van een' Zomertijd Die nimmer einden zal! A. F. Sifflb.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 233