153
'k Zag hem voorheen, - toen zetelde op zijn' üakeü
Het bloeijend rood; zijne oogen schoten vuur
En alles deed op goeden grond verwachten
Dat hij tot nut der maatschappij zou zijn.
Hij was de vreugd de wellust zijner ouders
Elk die hem zag beminde en achtte hem
Dan ach! helaas! verleiding spant haar strikken,
En lacht en lokt en roept hem minzaam toe.
Wel aarzelt hij; maar sterker wordt haar lokken, -
Hij nadert, - valt, - en stort zich in haar arm!
Nu holt hij voorten dwaalt al ver en verder
Zijn ligchaamskracht, 't vermogen zijner ziel,
Achalles is den wellust prijs gegeven
En hij bespeurt te laat, dat hij bedrogen is!
Zie hem nog eens! hij tracht zich te verbergen!
Zijn blik is schuw, hij beeft voor 't minst geruisch
't Heelal is woest, en op dit aklig leven
Volgt de eeuwigheid
P. J. K. Thomson.