156 die de scheppers waren Tan ons volksbestaan en van de bronnen onzer welvaart. Wij willen hiertoe eene zwakke poging doen in vlngtige herinneringen. Wij zullen op de Zeeuwen van den ouden tijd wijzen. In eenen Zeeuw- schen Volks-Almanak moge men zulk eene aanwijzing niet misplaatst achten. Vreest men, dat wij alzoo een provincialismus in de hand zullen werken hetwelk naar de meening van velen een oud kwaad iswij verwijzen dezulken naar hetgeen wij daaromtrent in den 7.en jaar gang van dezen Almanak gesteld hebben wij herinneren daarbij dat er zijndie zulks een kwaad noemende echter meenen daartegen thans niet te moeten ijveren ja die er de ontwikkeling van iets goeds van ons heil uit voorspellen, omdat het iets is, en wel eene drijfveer tot zelfstandig handelen. Het kan, wel aangewend, ten algemeenen nutte dienstig zijn. Zoo werkte het in som mige (helaas! niet in alle) opzigten weleer, en dat eerste kan, bij in achtnemen van onzen veranderden toestand, nog zoo zijn. Eindelijk moeten wij vooraf nog opmerken dat wij de oude Zeeuwen niet verheffen ten koste der overige Nederlandersdie ten dien tijde door denzelfden geest gedreven werden. Maar de toenmalige omstandig heden veroorlooven op de bewoners van dit gewest bij zonder het oog te slaan, en het eigendommelijkedat WÜ bij hen aantreffen, is wel der herinnering waardig.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuwsche Volks-Almanak / Nehalennia | 1846 | | pagina 238